Alcoholslotprogramma opgelegd; rijbewijs terug via kort geding
Geplaatst op: 22 september 2014Heeft het CBR aan u een alcoholslotprogramma opgelegd? Kunt u niet deelnemen aan het alcoholslotprogramma omdat u de kosten hiervoor niet kunt betalen en is daarom uw rijbewijs voor 5 jaar ongeldig verklaard. Heeft u uw rijbewijs nodig om weer aan het werk te kunnen? Via een kort geding kunt u van het alcoholslot afkomen. Dit volgt uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag, van 3 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2975. Pas wel op: het gaat om een individuele beoordeling van personen die niet deelnamen aan het alcoholslotprogramma en daardoor hun rijbewijs voor 5 jaar ongeldig zou zijn. Dit is een belangrijke overwinning op het CBR.
Er gelden wel een aantal voorwaarden:
- U kunt niet deelnemen aan het alcoholslotprogramma omdat u de kosten niet kunt betalen
- Hierdoor is uw rijbewijs voor 5 jaar ongeldig verklaard
- U hebt uw werk verloren door het alcoholslotprogramma en/of u hebt het rijbewijs dringend nodig om weer aan het werk te kunnen
Voldoet u aan deze voorwaarden, dan adviseren wij om direct contact met ons op te nemen. Via een kort geding kunnen wij het rijbewijs voor u terugkrijgen zodat u weer snel aan het werk kunt.
> Meer informatie Rijbewijs terug bij alcoholslotprogramma
Inhoudelijke gronden tot inhouding van het rijbewijs bij rijden onder invloed
Geplaatst op: 09 december 2013De officier van justitie kan tot inhouding van het rijbewijs beslissen, indien:
- uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l, onderscheidenlijk uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger is dan 1,3 promille, of
- bij het ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger is dan 1,3 promille, of
- uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) of van de bestuurder aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hoger is dan 350 µg/l, onderscheidenlijk uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger is dan 0,8 promille, of
- bij het ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) of van de bestuurder aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hoger is dan 350 µg/l, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger is dan 0,8 promille, of
- er op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede lid of het derde lid van artikel 164 WVW 1994 zal begaan (recidivecriterium).
Geen inhouding rijbewijs enkel vanwege weigering
Het enkele weigeren van medewerking aan de ademanalyse, de bloedproef of de urineproef is onvoldoende grond om het rijbewijs in te houden. Het ernstige vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnende bestuurder of deelnemer ASP) of 570 µg/l, kan worden onderbouwd met de uitslag van het bloed- of urineonderzoek en met de omschrijving van de toestand van de verdachte in het proces-verbaal van invordering.
Recidivecriterium
Aan het recidivecriterium wordt in elk geval geacht te zijn voldaan, indien de bestuurder binnen een periode van vijf jaar, voorafgaande aan de datum van invordering:
- een OM-transactie ter zake van een alcoholdelict heeft voldaan, of
- een aan hem ter zake van een alcoholdelict uitgevaardigde strafbeschikking onherroepelijk is geworden, of
- (on)herroepelijk is veroordeeld ter zake van een alcoholdelict,
of - twee of meermalen eerder is geverbaliseerd ter zake van een alcoholdelict, of
- als verdachte bekend staat als frequent gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
Bloedonderzoek ivm alcohol pas na 1 uur
Geplaatst op: 09 augustus 2013Het alcoholonderzoek kan plaatsvinden via een ademtest, waarbij de verdachte moet blazen in een ademanalyseapparaat op het politiebureau, maar ook via een bloedonderzoek. In dat geval wordt er bloed afgenomen door een arts, in het bijzijn van een politieagent. Het bloedonderzoek, is net als het ademonderzoek met de nodige waarborgen omkleed. In het Besluit alcoholonderzoeken staat precies beschreven welke procedurevoorschriften er gelden voor het bloedonderzoek.
Bloedonderzoek na 1 uur
Een belangrijk voorschrift is dat het bloedonderzoek in beginsel pas verricht mag worden na het verstrijken van 1 uur na de vordering van de politieagent om mee te werken aan het blaasonderzoek op straat.
Dat het hierop nog wel eens mis gaat blijkt wel uit een uitspraak van de Hoge Raad, van 22 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5237.
De Hoge Raad overwoog in die zaak als volgt:
“Nu uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen rechtstreeks de mogelijkheid voortvloeit dat de bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, en de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt niet inhouden dat de verdachte is medegedeeld dat hij een tweede bloedafname kon verzoeken, had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of de verplichting tot het doen van de mededeling als bedoeld in het derde lid van art. 15 Besluit alcoholonderzoeken is nagekomen, dan wel of de verdachte te kennen heeft gegeven een tweede bloedafname niet te hebben gewild. Nu hiervan niet blijkt, is de bewezenverklaring, inhoudende dat bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, het alcoholgehalte 1,73 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”
Uiteindelijk mocht het bloedonderzoek niet voor het bewijs gebruikt worden en werd de verdachte vrijgesproken. Wanneer u twijfelt of in uw zaak deze termijn van een uur in acht is genomen, kunt u uw zaak bij ons aanmelden. Wij zullen u in contact brengen met een gespecialiseerde advocaat, die voor u de stukken zal opvragen, en zal nagaan of aan alle procedurele voorschriften is voldaan.
Tolk aanwezig bij alcoholonderzoek
Geplaatst op: 08 augustus 2013Wanneer de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, moet er een tolk worden ingeschakeld voor de vertaling van het alcoholonderzoek. De tolk moet al hetgeen tijdens het alcoholonderzoek tegen de verdachte wordt gezegd vertalen. Desnoods moet de politie een tolk regelen via de Tolkentelefoon, waardoor de vertaling van het alcoholonderzoek verloopt via de speaker. Indien geen tolk wordt ingeschakeld, kan dat tot gevolg hebben dat er geen geldig alcoholonderzoek heeft plaatsgevonden, waardoor het resultaat van de ademanalyse onbetrouwbaar is, en niet gebruikt mag worden voor het bewijs.
Wanneer u heeft meegewerkt aan een alcoholonderzoek, terwijl u de Nederlandse taal onvoldoende machtig bent, zou u hiertegen verweer kunnen voeren. Dit speelde ook in een strafzaak die in laatste instantie door de Hoge Raad is beslist. (zie HR, 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4412
De verdachte in die zaak had 570 ug/l geblazen. De advocaat voerde namens de verdachte het volgende verweer:
“Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond kan niet voor het bewijs worden gebezigd nu mijn cliënt zonder bijstand van een tolk in een voor hem onbegrijpelijke taal is gehoord. Het is evident dat hij niets van het onderzoek heeft begrepen. Cliënt was verdachte; hij had niet mee hoeven werken aan zijn veroordeling. Bij andere gelegenheden is cliënt met bijstand van een tolk gehoord. Er is in strijd met de Richtlijn tolkenbijstand in het opsporingsonderzoek gehandeld. Er bestond twijfel of cliënt de verbalisanten begreep. Bij twijfel dient overleg plaats te vinden met een hulpofficier van justitie en dient de tolkentelefoon te worden ingeschakeld.
Cliënt stelt dat de politie hem heeft medegedeeld dat hij geen ‘fine’ zou krijgen. Bovendien is hem niet verteld dat hij niet meer mocht rijden en ook niet wat het uiteindelijke resultaat van het ademanalyse onderzoek was. Gelet hierop kan niet van cliënt worden verwacht dat hij om een tegenonderzoek vraagt. Hij is niet op de mogelijkheid van een dergelijk tegenonderzoek gewezen. Er heeft geen onderzoek als bedoeld in 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994 plaatsgevonden. Ik verzoek u cliënt vrij te spreken.”
Het hof kwam echter toch tot een veroordeling, en later liet de Hoge Raad die veroordeling in stand, omdat
– de verdachte sinds 2001 in Nederland verblijft;
– de verdachte (kennelijk voorafgaande aan de te volgen procedure) had aangegeven de verbalisanten te hebben begrepen;
– de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep met bijstand van een tolk niet inhoudelijk van zijn eerder, tegenover de politie afgelegde verklaring is afgeweken; en
– op aanwijzingen van de verbalisanten een voltooid ademonderzoek bij de verdachte heeft plaatsgevonden, waaruit niet anders kan worden opgemaakt dan dat de verdachte de aanwijzingen heeft begrepen.
In deze zaak heeft de Hoge Raad kennelijk op grond van de omstandigheden afgeleid dat de verdachte wel in voldoende mate de Nederlandse taal beheerste, maar uiteraard verschilt deze beoordeling per zaak. Het is in ieder geval altijd een verweer dat geprobeerd moet worden. Heeft bij u ook een alcoholonderzoek plaatsgevonden, terwijl u de aanwijzingen niet goed begreep, of heeft u de uitslag van de ademanalyse niet gehoord of is die niet medegedeeld? Meld uw zaak dan bij ons aan. Wij brengen u in contact met een gespecialiseerde advocaat die u verder kan bijstaan in de procedure.
Verklaring werkgever om rijbewijs terug te krijgen
Geplaatst op: 03 augustus 2013U hebt een grotere kans dat u uw rijbewijs terugkrijgt u uw rijbewijs dringend nodig hebt, bijvoorbeeld voor het verrichten van uw werkzaamheden en/of voor het woon-werk verkeer. Een verklaring van uw werkgever ter onderbouwing van deze noodzaak kan altijd helpen.
Uw werkgever dient zijn verklaring te richten aan de rechter en deze te beginnen met “Edelachtbare Heer, Vrouwe,”.
Daarna kan uw werkgever verklaren dat hij van u heeft gehoord dat uw rijbewijs is ingevorderd en welke consequenties dat heeft voor het bedrijf.
In de brief moet altijd worden vermeld welke functie u vervuld en waarom u uw rijbewijs nodig hebt voor het verrichten van de opgedragen werkzaamheden en/of dat het bedrijf vanwege de bijzondere ligging of de werktijden niet of moeilijk te bereiken is met het openbaar vervoer.
Tot slot kan uw werkgever ook vermelden dat bij een voortduring van de inhouding van het rijbewijs, hij niet anders kan dan u te ontslaan omdat u niet inzetbaar bent.
Omdat er altijd sprake is van een overbruggingsperiode waarbij u zonder rijbewijs zit, terwijl u binnen die periode ook moet werken, verdient het aanbeveling om nog te vermelden hoe het kan dat u die periode toch kunt werken, maar dat dit slechts van zeer korte duur mag en kan zijn.
Voor verdere vragen over de inhoud van de brief aan de werkgever kunt u contact met de advocaat opnemen. Meld uw zaak bij ons aan, en wij brengen u in contact met een gespecialiseerde advocaat binnen ons netwerk.
Recht op tegenonderzoek bij blaastest
Geplaatst op: 01 augustus 2013Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat onmiddellijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef of bij medische bezwaren een vervangende urineproef. De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.
Geen mededelingsplicht mbt tegenonderzoek
Er geldt geen verplichting om de verdachte te wijzen op de mogelijkheid van tegenonderzoek.
In de Nota van Toelichting bij het oorspronkelijke Besluit alcoholonderzoeken:
“wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de opsporingsambtenaar niet verplicht is de verdachte op de mogelijkheid van dit tegenonderzoek te wijzen. Deze opvatting sluit aan bij de regeling inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie. Ook volgt dit uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983, 569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoefde te worden medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef (of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat dit anders zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Betwist de verdachte echter het resultaat van de ademanalyse dan moet dat echter wel voor de opsporingsambtenaren reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van het tegenonderzoek. Indien de verdachte om een bloed- of urineonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden vermeld..
Net als bij de “gewone” ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten.
Indien de verdachte toch zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende medewerking aan het tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis hebben voor het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.
Arts waarschuwen
Verzoekt verdachte een tegenonderzoek, dan zal de opsporingsambtenaar een arts moeten waarschuwen. Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de arts van zijn keuze,waarbij de eis wordt gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek, dan zal de opsporingsambtenaar van zijn kant een arts waarschuwen. De arts komt naar het politiebureau om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.
Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de één-uursregeling onverkort van toepassing is.
In art. 15 is bepaald:
“Indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, wordt hem indien hij daarom verzoekt, zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.”
Dit artikel ziet op de afname van bloed ivm alcoholonderzoek, waarbij in het besluit wordt bepaald dat het bloed pas mag worden afgenomen na een uur, nadat de eerste vordering om te blazen (de blaastest op straat) is gedaan.
Uit het proces-verbaal dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling, zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel wordt in het proces-verbaal vermeld.
Verzenden bloedmonster
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende regels. De opsporingsambtenaar dient deze situatie te onderscheiden van die waarbij bloedonderzoek in de plaats treedt van de ademanalyse. en geeft daarom aan dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse Dit dient de opsporingsambtenaar op de in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.
Onderzoek en mededeling resultaat
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI, nu niet de opsporingsambtenaar, maar de verdachte de opdrachtgever is.
Kosten
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte. De verdachte dient – voordat de arts wordt gewaarschuwd -, de kosten van het bloedblok en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hier kan worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs wel mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt. Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven van een betaling het bloedmonster vernietigen.
Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken (tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de opsporingsambtenaar een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 1).
Tegenonderzoek na tegenonderzoek bij ademanalyse
Op basis van de artikelen 21, eerste en tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken en 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek kan de verdachte, die na tegenonderzoek door het NFI bij ademanalyse nog een tegenonderzoek wenst, hiertoe een van de daartoe aangewezen laboratoria uitkiezen. (zie bijlage 4).
Voor de kosten en de procedure van dit tegenonderzoek wordt hier verwezen naar het tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek.
Tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek
Het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek kent de verdachte het recht toe een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek te laten verrichten na het onderzoek door het NFI bij een van de drie daartoe aangewezen laboratoria (zie bijlage 4). De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de verdachte en dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan (zie bijlage 3). Het NFI bewaart voor dit doel, conform de bepalingen, gedurende één jaar (te rekenen vanaf de datum bloedafname of het verzamelen van de urine) het bloed- of urinemonster. De wens tot het laten verrichten van een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek dient dus binnen dat jaar kenbaar te worden gemaakt.
De praktische uitvoering van de organisatie rond het tegenonderzoek is niet tot in detail wettelijk geregeld, maar wordt overgelaten aan de afdeling Toxicologie van het NFI. Deze afdeling heeft de onderstaande procedure opgesteld:
De verdachte of diens raadsman geeft de betreffende officier van justitie kennis van de wens een tegenonderzoek te laten uitvoeren. De officier van justitie deelt de verdachte schriftelijk mede welke laboratoria zijn aangewezen om tegenonderzoek uit te voeren. De verdachte of diens raadsman deelt aan de officier van justitie schriftelijk mede welk laboratorium hij heeft gekozen. De verdachte of diens raadsman neemt tevens contact op met het uitgekozen laboratorium.
Van de zijde van de officier van justitie wordt in vermelde brief (zie modelbrief, bijlage 2) de verdachte of diens raadsman erop gewezen, dat een alcoholbepaling door het aangewezen laboratorium pas wordt uitgevoerd nadat de kosten vooraf zijn voldaan aan het laboratorium.
De officier van justitie geeft het NFI schriftelijk kennis van de wens van de verdachte een tegenonderzoek te doen verrichten onder vermelding van: naam en adres verdachte; zaaks- en identiteitsnummer, plaats en datum van ‘aanhouding’ en de naam van het uitgekozen laboratorium.
Het NFI stelt het uitgekozen laboratorium op de hoogte van het te verwachten onderzoek. Na bevestiging van de betaling vindt verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster plaats.
Zodra het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster is verzonden, geeft het NFI hiervan bericht aan de betreffende officier van justitie.
Het uitgekozen laboratorium deelt het resultaat van het tegenonderzoek mede aan de verdachte of diens raadsman.
Voor meer informatie zie ook de Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed van het Openbaar Ministerie. Uiteraard kunt u ook contact opnemen met ons.
Zelf brief aan Officier van Justitie sturen
Geplaatst op: 30 juli 2013Na invordering wordt het rijbewijs doorgestuurd naar het CVOM te Utrecht. Daar zal de officier van justitie binnen 10 dagen beslissen wat er met het rijbewijs gebeurt. Het rijbewijs kan voor 6 maanden worden ingehouden of moet aan u worden teruggegeven. Soms is het mogelijk om de beslissing van de officier van justitie te beïnvloeden door nog binnen die termijn van 10 dagen een brief aan hem/haar te schrijven. U moet daarbij wel goed opletten wat u schrijft.
Klopt het wel dat u hebt gereden onder invloed van alcohol, dan kunt u het beste meteen spijt betuigen. U hebt een grotere kans dat u uw rijbewijs terugkrijgt wanneer het de eerste keer is dat u hebt gereden onder invloed van alcohol en/of wanneer bijzondere omstandigheden aan het feit ten grondslag lagen en/of dat u uw rijbewijs dringend nodig hebt, bijvoorbeeld voor het verrichten van uw werkzaamheden en/of voor het woon-werk verkeer, of anderszins (bijv. wegens medische redenen). Probeer hier al direct op in te gaan in uw brief aan de officier van justitie.
U dient uw brief zoveel mogelijk te onderbouwen met verklaringen van derden, bijvoorbeeld uw werkgever, artsen, vrienden/kennissen, etc.
U dient de brief te sturen naar:
CVOM
Afdeling Straf (ingevorderde rijbewijzen)
Postbus 8267
3503 RG UTRECHT
Binnen die termijn van 10 dagen zal de officier van justitie beslissen of hij aan u het rijbewijs teruggeeft. Beslist de officier van justitie om het rijbewijs in te houden, dan bestaat de mogelijkheid om hiertegen een klaagschrift in te dienen bij de rechtbank. Wij adviseren u om dit te laten doen door een advocaat die is aangesloten bij ons netwerk.
Slechts eenmaal mogelijkheid indienen bezwaarschrift tegen inhouding rijbewijs
Geplaatst op: 12 augustus 2012Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in het algemeen niet meer dan één keer kan worden geklaagd over de inhouding van een rijbewijs als bedoeld in artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Slechts door het aanwenden van een hogere voorziening kan de rechterlijke beslissing worden aangetast.
Wanneer u het niet eens bent met de beslissing van de rechtbank om het klaagschrift ongegrond te verklaren, kunt u tegen deze beslissing beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. In de praktijk wordt dit nauwelijks gedaan omdat de cassatieprocedure al gauw enkele maanden tot jaren kan duren, en dat de betrokkene in de tussengelegen periode automatisch, na het verstrijken van de maximale termijn voor de inhouding van 6 maanden, het rijbewijs terugkrijgt, tenzij hij eerder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor langere duur opgelegd heeft gekregen door de rechter of in het kader van een strafbeschikking.
Er geldt echter een uitzondering op dit gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Wanneer er sprake is van nieuwe, bijzondere omstandigheden, die ten tijde van de vorige beslissing niet bekend waren en waarover dus ook niet is beslist, bestaat de mogelijkheid om een tweede klaagschrift in te dienen. Dit volgt uit een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 maart 2007, LJN BA0968.
In deze zaak was de eerder uitgebrachte dagvaarding door de Officier van Justitie ingetrokken, waardoor de verdachte nog langer zou moeten wachten op zijn rijbewijs. De rechtbank overwoog daarom:
“Nu klager blijkens het klaagschrift en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting als nieuw argument heeft aangevoerd dat de dagvaarding van klager tegen de zitting van de politierechter in deze rechtbank van 23 februari 2007 is ingetrokken en het voor hem bezwaarlijk is zijn rijbewijs te missen tot de nieuwe zittingsdatum, acht de rechtbank klager ontvankelijk in zijn klaagschrift.
De rechtbank zal uitsluitend het nieuwe argument in haar beoordeling betrekken, omdat het gezag van de eerdere, thans onherroepelijke, beslissing van 17 januari 2007 moet worden gerespecteerd.”
Helaas voor de betrokken bestuurder mocht deze tweede kans hem ook niet baten. Het klaagschrift werd opnieuw ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank wogen zijn belangen bij het terugkrijgen van het rijbewijs niet zwaarder dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Juist daarom is het belangrijk dat altijd goed wordt gemotiveerd en onderbouwd waarom de betrokkene niet zonder zijn rijbewijs kan.
Opmerkelijk in de uitspraak is dat de rechtbank de inhouding voor 8 maanden accepteerde, terwijl de in de wet genoemde maximale termijn 6 maanden bedraagt. Indien de strafzaak niet voor die tijd op zitting heeft gediend, moet het rijbewijs worden teruggegeven.
Schadevergoeding na onterechte inhouding rijbewijs
Geplaatst op: 02 augustus 2012Wat veel mensen niet weten is dat zij recht hebben op schadevergoeding wanneer – achteraf bezien – de Officier van Justitie ten onrechte het rijbewijs heeft ingehouden.Voorwaarde voor schadevergoeding te krijgen is dat de strafzaak is geeindigd door een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of door een (politie)sepot.
Artikel 164 lid 9 WVW bepaalt dienaangaande:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van het eerste of vierde lid niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid , 90 , 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.”
Schadevordering
In alle gevallen kunt u aanspraak maken op een standaardvergoeding van € 10,00 voor iedere dag dat u uw rijbewijs hebt moeten missen. Deze vergoeding dient ter compensatie van uw immateriele schade. Soms kan geprobeerd worden om een hogere vergoeding per dag te vorderen, maar rechters wijzen dit niet snel toe.
Daarnaast hebt u recht op vergoeding van uw vermogensschade. Het gaat om de werkelijke schade die is geleden door het gemis van uw rijbewijs. U moet hierbij onder meer denken aan gederfde inkomsten of extra gemaakte kosten.
Voorts komt voor vergoeding in aanmerking de kosten van rechtsbijstand, de tijd die u kwijt bent geweest in verband met de behandeling van uw strafzaak ter terechtzitting, uw reiskosten.
Enkele voorbeelden in de rechtspraak
In de jurisprudentie komen we een aantal uitspraken tegen waarbij schadevergoeding is toegekend aan de gewezen verdachte omdat hij enige tijd niet kon beschikken over zijn rijbewijs.
O.a.
LJN: BN2961, Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 30 juli 2010
Vergoeding van een bedrag van € 4849,73, waaronder een bedrag van € 440,00 wegens immateriele schade, en € 3.268,13 wegens gemaakte kosten voor het inschakelen van een ander transportbedrijf
Rechtsbijstand
Het is raadzaam om u ook voor het indienen van een verzoekschrift tot het verkrijgen van schadevergoeding te laten bijstaan door een gespecialiseerde advocaat. Hij kan u vertellen voor welke schadeposten u mogelijk vergoeding kan vorderen en ook kan hij het verzoekschrift voor u indienen. Dit moet wel binnen 3 maanden na het einde van de zaak gebeuren, dus haast is geboden!
Artikel 164 WVW; rijbewijs ingevorderd na rijden onder invloed van alcohol
Geplaatst op: 01 juli 2012Artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 regelt in welke gevallen de politie bevoegd is tot invordering van het rijbewijs na rijden onder invloed van alcohol. Omdat het artikel zelf wat lastig te lezen is voor leken, hebben wij het artikel voor u “vertaald” in normaal Nederlands. De vertaling ziet op de gedraging van het rijden onder invloed van alcohol. Wij wijzen er uitdrukkelijk op dat het artikel zich niet uitsluitend hiertoe beperkt.
Hoofdstuk IX. Handhaving, Wegenverkeerswet 1994
Artikel 164.
Lid 1
Op de eerste vordering van o.a. een politieagent, is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake rijden onder invloed van alcohol (overtreding artikel 8 WVW), verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Lid 2
Deze in het vorige lid bedoelde vordering wordt gedaan in de volgende gevallen
a) Bij een ademalcoholgehalte van meer dan 570 µgl, oftewel 1,3‰ voor bestuurder die langer dan 5 jaar over het rijbewijs beschikken.
b) Bij een ademalcoholgehalte van meer dan 350 µgl, oftewel 0,8‰ voor bestuurder die minder dan 5 jaar over het rijbewijs beschikken.
c) Bij weigering medewerking aan het adem- of bloedonderzoek naar alcohol
(..)
Lid 4
In de in het tweede lid bedoelde gevallen is de Officier van Justitie bevoegd tot inhouding van het rijbewijs. Ook is de Officier van Justitie tot inhouding bevoegd indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw onder invloed van alcohol, te hard of gevaarlijk zal rijden.
De officier van justitie is bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.
Lid 5
De Officier van Justitie is bevoegd om te bepalen dat de inhouding van het rijbewijs niet geldt in de volgende gevallen:
a) de geldigheid van de bewijzen door het CBR wordt geschorst (u ontvangt hiervan een brief);
b) het rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van artikel 124 WVW (bij foutieve verstrekking rijbewijs of afstandverklaring);
c) tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid
De inhouding wordt opgeschorst zolang de bewijzen ingevolge de onderdelen a, b en c ongeldig zijn. Zodra het rijbewijs weer geldig is, herleeft de periode van de inhouding.
Lid 6
In de volgende gevallen is de Officier van Justitie verplicht om het rijbewijs terug te geven:
• Indien de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de bevoegdheid tot inhouding van het rijbewijs.
N.B. Het besluit tot inhouding moet dus binnen 10 dagen zijn genomen. Vanwege de verzending per post kan het iets langer duren voordat u het besluit thuis ontvangt. Vraag altijd de datum van de beslissing op.
• Indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de bestuurder geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd.
• Indien niet binnen zes maanden na invordering de strafzaak ter terechtzitting wordt behandeld of er binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd.
Het rijbewijs wordt in de volgende gevallen niet teruggegeven aan de houder, maar wordt doorgestuurd naar de instantie die de inlevering van het rijbewijs heeft gevorderd:
• Indien het rijbewijs wordt doorgestuurd naar het CBR omdat deze ongeldig is verklaard of omdat de geldigheid van het rijbewijs is geschorst
• Indien het rijbewijs wordt doorgestuurd naar het CJIB in verband met de verplichte inlevering na openstaande geldboetes.
• En enkele andere minder relevante gevallen als vermeld in de artikelen 120, derde lid , 124, vierde lid , 131, tweede lid, onderdeel b , 132, vijfde lid , 132b, tweede lid , 134, vierde lid , of 180, derde lid.
Lid 7
Indien er geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering tot overgifte van zijn rijbewijs, kan zijn motorrijtuig in bewaring worden gesteld. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan of indien de officier van justitie zich niet langer tegen de teruggave verzet.
Lid 8
De betrokkene kan tegen de invordering of inhouding van zijn rijbewijs een klaagschrift indienen bij de rechtbank in het arrondissement waar de overtreding is begaan.
Lid 9
Indien later blijkt dat het rijbewijs onterecht is ingevorderd en ingehouden (bijv. na vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of sepot) heeft de betrokkene recht op schadevergoeding.
N.B. Als standaard geldt een vergoeding van € 10,00 voor de immateriële schade wegens het gemis van het rijbewijs. Daarnaast kunt u de werkelijke schade vorderen.