Rijbewijs bestuursrechtelijk ingevorderd ivm CBR (art. 130 WVW)

Geplaatst op: 02 augustus 2025

Het rijbewijs kan door de politie ook worden ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 130 WVW 1994.Dit is het geval als de houder van een rijbewijs vermoedelijk onvoldoende rijvaardig dan wel onvoldoende lichamelijk of geestelijk geschikt is. Dit is onder meer het geval, wanneer de bestuurder deelnemer is aan het alcoholslotprogramma en hij het misdrijf van artikel 8, lid 4, aanhef en onder b, WVW 1994 of artikel 9, lid 9 WVW 1994 begaat.

Bij situaties van samenloop van de bestuursrechtelijke invordering en de strafrechtelijke invordering bij deelname aan het alcoholslotprogramma, bijvoorbeeld als het AAG meer dan 350 µg/l is, stuurt de politie het rijbewijs altijd aan het OM. Buiten de gevallen van de strafrechtelijke invordering stuurt de politie het rijbewijs direct naar het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

Binnen het OM is het van belang dat de reden en de gronden in het proces-verbaal van invordering worden vergeleken met de grond van invordering die de politie in het rijbewijzenregister heeft opgenomen. Het kan namelijk voorkomen dat de politie in het proces-verbaal als grond voor invordering ten onrechte artikel 164 WVW noemt, doch het rijbewijs op grond van artikel 130 WVW aan het CBR heeft gestuurd.

De keuze voor een invordering dient door de politie echter ondubbelzinnig te worden gemaakt. Zodra daarvan uit de stukken niet blijkt, dient het (regio)parket hierover met het CBR (Divisie Vorderingen) af te stemmen.

Wanneer het rijbewijs is ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 130 WVW 1994, kan de officier van justitie niet tot inhouding overgaan en geldt de aftrek van de periode van invordering respectievelijk inhouding ex artikel 179, lid 6 WVW 1994 niet.

Deel Deze Pagina

Rijbewijs invorderen – criteria OM

Geplaatst op: 02 augustus 2025

Voor het invorderen van het rijbewijs bestaan vaste eisen. In dit artikel bespreken wij aan welke eisen voldaan moet zijn, om het rijbewijs te kunnen invorderen.

Vordering door opsporingsambtenaar

De overgifte van een rijbewijs moet worden gevorderd door één van de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaar, wanneer deze tegen de houder van dat rijbewijs een proces-verbaal opmaakt ter zake van een verdenking van een gepleegde overtreding met een motorrijtuig:

Invorderen bij rijden onder invloed van alcohol

Bij rijden onder invloed van alcohol kan het rijbewijs in de volgende gevallen worden ingevorderd:

a. artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994, bij een bestuurder die langer dan 5 jaar een rijbewijs heeft, indien uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l;

b. artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, WVW 1994, bij een bestuurder die langer dan 5 jaar een rijbewijs heeft, indien uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger is dan 1,3 promille;

c. artikel 8, eerste lid, WVW 1994, indien – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreekt – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger is dan 1,3 promille;

d. artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, WVW 1994, indien uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets, hoger is dan 350 µg/l;

e. artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, WVW 1994, indien uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van het bloed van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets, hoger is dan 0,8 promille;

f. artikel 8, eerste lid, WVW 1994, indien – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreekt – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets, hoger is dan 350 µg/l, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger is dan 0,8 promille;

g. artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, WVW 1994, indien uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hoger is dan 350 µg/l;

h. artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, WVW 1994, indien uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hoger is dan 0,8 promille;

i. artikel 8, eerste lid, WVW 1994, indien – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreekt – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, hoger is dan 350 µg/l, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger is dan 0,8 promille;

j. artikel 163, tweede lid, WVW 1994 (verplichting mee te werken ademonderzoek);

k. artikel 163, zesde lid, WVW 1994 (verplichting mee te werken aan bloedonderzoek);

l. artikel 163, achtste lid, WVW 1994 (verplichting mee te werken aan drugsonderzoek);

m. artikel 163, negende lid, WVW 1994 (verplichting toestemming te geven bloedonderzoek);

n. artikel 6 jo. artikel 175, derde lid, WVW 1994 (verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel icm rijden onder invloed van alcohol), mits tevens proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een hierboven onder a. tot en met m. genoemd misdrijf.

Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnende bestuurder of deelnemer ASP) of 570 µg/l wordt onder meer aanwezig geacht, indien ten tijde van de ademtest het selectieapparaat de waarde ‘fail’ [10] aangeeft. Bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek kan een zodanig vermoeden worden gebaseerd op de toestand en het gedrag van de bestuurder [11], alsmede op verklaringen omtrent de door hem/haar genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank. De politie dient de bevindingen omtrent het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnende bestuurder of deelnemer ASP) of 570 µg/l duidelijk in het proces-verbaal van invordering te omschrijven.

Indien er sprake is van een bloed- of urineonderzoek, doet de politie het monster terstond per post toekomen aan het Nederlands Forensisch Instituut. Het monster zal begeleid moeten worden door een kopie van het proces-verbaal van invordering rijbewijs. De uitslag van het onderzoek wordt door het Nederlands Forensisch Instituut binnen zeven dagen na de datum van de bloed- of urineafname bij voorkeur per fax doorgegeven aan de officier van justitie onder vermelding van het nummer van het proces-verbaal, naam, geboortedatum en -plaats van de verdachte, opdat de officier van justitie binnen tien dagen kan beslissen tot inhouding dan wel teruggave van het rijbewijs. Daarnaast geeft het Nederlands Forensisch Instituut de uitslag schriftelijk door aan de politie.

Deze procedure geldt niet voor de bloedproef als tegenonderzoek op verzoek van de verdachte.

Snelheidsovertredingen

De overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd door één van de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, wanneer deze de bestuurder van een motorrijtuig heeft staande gehouden en hij tegen de bestuurder een proces-verbaal opmaakt ter zake van verdenking van een snelheidsovertreding met een motorrijtuig, terwijl de verdachte met dat motorrijtuig, anders dan een bromfiets, de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer heeft overschreden.

Daarnaast moet het rijbewijs worden ingevorderd, als de bestuurder van een bromfiets op grond van het gestelde in lid 2, onder e, wordt staande gehouden en de toegestane maximumsnelheid met 30 km/h of meer is overschreden.

Gevaarlijk rijgedrag

De overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd, wanneer tegen de houder van het rijbewijs een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde overtreding van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, mits door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Dit geldt zowel ten aanzien van delicten gelegen binnen de sfeer van het rijden onder invloed als ten aanzien van andere delicten.

Indien er bijvoorbeeld proces-verbaal wordt opgemaakt terzake van overtreding van artikel 8 WVW 1994, terwijl uit het resultaat van de ademanalyse niet blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l (350 µg/l BB of deelnemer ASP), of, bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek, er geen ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l (350 µg/l BB of deelnemer ASP), of er een redelijk vermoeden bestaat van het gebruik van andere de rijvaardigheid verminderende stoffen, kan – onder de voorwaarde dat door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht – de overgifte van het rijbewijs eveneens worden gevorderd.

Bij de inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994 werd invorderingsbevoegdheid gecreëerd ten aanzien van die bestuurders die zich schuldig maken aan verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de Memorie van Toelichting moet daarbij gedacht worden aan “gevallen van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld waarbij de bestuurder niet onder invloed verkeerde (zie artikel 6 WVW 1994) of aan ernstige overschrijdingen van de maximumsnelheid op plaatsen waar dit tot bijzondere gevaarzetting leidt, zoals binnen de bebouwde kom”. [Zie Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, p. 145-146]

Noch de Memorie van Toelichting, noch de Wegenverkeerswet 1994 geeft een limitatieve opsomming van de hieronder vallende overtredingen. Ten aanzien van de excessieve snelheidsovertredingen kan verwezen worden naar paragraaf 3.2.2 (“Excessieve snelheidsovertredingen”). Voor de overige overtredingen is het echter moeilijk om een vastomlijnde leidraad te geven. Belangrijk is dat de overtredingen een zwaarwegend gevaarzettend karakter hebben. De enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden, is niet bepalend of er sprake is van gevaarzettend gedrag.

Criteria kunnen worden gegeven, maar een en ander blijft natuurlijk afhankelijk van de casuïstiek:

er dient sprake te zijn van een samenloop van twee of meer overtredingen (in een dergelijk geval hoeft er geen sprake te zijn van een verkeersongeval), dan wel
er dient sprake te zijn van één zeer ernstige overtreding, waarbij niet sprake is van “slechts” hinder, maar van geconcretiseerde ernstige gevaarzetting.

Uitgangspunt bij het doen van een vordering tot overgifte blijft, dat er een inschatting moet worden gemaakt of de officier van justitie tijdens de terechtzitting een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal vorderen, dan wel deze ontzegging op grond van art. 257a Sv in een strafbeschikking zal opleggen. In de gevallen waarbij de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht, wordt, voordat de vordering tot overgifte wordt gedaan, eerst overlegd met de hulpofficier van justitie.

Het enkele feit dat de hulpofficier van justitie niet direct (lijfelijk dan wel telefonisch) beschikbaar is, rechtvaardigt geen aanhouding van de verdachte.

> Meer informatie ingevorderd rijbewijs

> Klaagschrift indienen na invordering rijbewijs

Deel Deze Pagina

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden
Rijbewijs in beslag genomen
Privacy Overview

This website uses cookies so that we can provide you with the best user experience possible. Cookie information is stored in your browser and performs functions such as recognising you when you return to our website and helping our team to understand which sections of the website you find most interesting and useful.