Regels invordering na gevaarlijk rijgedrag

Geplaatst op: 04 augustus 2025

De mogelijkheden voor de Officier van Justitie om het rijbewijs in te vorderen na een verkeersgevaarlijk rijgedrag (overtreding artikel 5 WVW) worden gebaseerd op artikel 164 lid 3 WVW.
Artikel 164 lid 3 WVW bepaalt dat wanneer door de overtreding de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht, de politie het rijbewijs mag invorderen.

De vraag is altijd of de overtreding zo erg was, dat dit de invordering en inhouding van het rijbewijs rechtvaardigt. Om dit te kunnen beoordelen, is het altijd van belang dat zo spoedig mogelijk door de advocaat het proces-verbaal dat door de politie is opgemaakt, wordt opgevraagd.

Zeker wanneer u tevens uw rijbewijs nodig hebt voor uw rijbewijs of andere urgente redenen, adviseren wij u altijd om een klaagschrift in te dienen tegen de inhouding van het rijbewijs.

Deel Deze Pagina

Alleen Officier van Justitie bevoegd tot inhouding rijbewijs

Geplaatst op: 04 augustus 2025

De wet schrijft voor dat de beslissing tot inhouding door een Officier van Justitie moet worden genomen. Het is in de praktijk niet altijd even duidelijk of dat ook werkelijk gebeurd.
Sinds de centralisering van de verwerking en afhandeling van ingevorderde rijbewijzen door deze zaken bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) onder te brengen, is het moeilijk om te zien wie nu uiteindelijk de beslissing tot inhouding van het rijbewijs heeft genomen. Het is daarom belangrijk dat bij twijfel hierover altijd verweer wordt gevoerd.

In dit verband is van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2003, LJN AG3621. In deze zaak had de rechtbank het bezwaarschrift tegen de inhouding van het rijbewijs gegrond verklaard omdat deze beslissing was genomen door een parket-secretaris en niet door een Officier van Justitie. De rechtbank overwoog:

“Uit de stukken blijkt dat zich in het jegens klager opgemaakte proces-verbaal een beslissing van het openbaar ministerie bevindt tot verdere inhouding van het rijbewijs voorzien van een handtekening van parketsecretaris dhr. Dragt, derhalve niet van een officier van justitie.
Blijkens artikel 164 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt de bevoegdheid tot inhouding opgedragen aan de officier van justitie. Deze dient te beoordelen of er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder van wie het rijbewijs is ingevorderd opnieuw een dergelijke overtreding zal begaan.”

De Hoge Raad volgde de rechtbank in dit oordeel, en oordeelde:

“3.3. Op grond van art. 164, vierde lid, WVW 1994 is de officier van justitie in de daar bedoelde gevallen bevoegd ingevorderde rijbewijzen onder zich te houden.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de officier van justitie de uitoefening van deze bevoegdheid kan mandateren aan een parketsecretaris, dus aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar in de zin van art. 126 RO.

3.4.1. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
– Art. 126 RO:
“1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen of de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
2. De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, onderscheidenlijk de advocaat-generaal, uitgeoefend.
3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.”
– Art. 2 van het in art. 126, vierde lid, RO bedoelde Besluit van 11 mei 1999, Stb. 197, houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de instelling van het landelijk parket (Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket):
“1. De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
a. beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan dan wel een vordering aan de rechter tot het nemen van een zodanige beslissing op grond van Titel IIB en Titel VIA van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op grond van Titel IIA en Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht;
b. beslissingen of vorderingen op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, behoudens beslissingen ter zake van de artikelen 10, tweede lid, 66 en 67;
c. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 14, eerste, derde tot en met vijfde lid, 15, eerste lid, 21, eerste, derde en vierde lid, 22, eerste lid, 25, tweede lid, 26, tweede lid, 27, eerste lid, 31, eerste lid, 37, 40, eerste en tweede lid, 44, derde lid, en 45, tweede lid, van de Uitleveringswet;
d. de vordering tot gijzeling op grond van artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
e. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 3, tweede lid, en 11, derde en vierde lid, van de Wet tot instelling van het Internationaal Tribunaal voor vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië 1991;
f. het bevel tot overbrenging op grond van artikel 25, alsmede een vordering tot verlenging van het arrest op grond van artikel 68, tweede lid, van de Wet militaire strafrechtspraak;
g. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 9, eerste, derde tot en met vijfde lid, 10, eerste lid, 11, 29, eerste en vierde lid, en 32 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
h. de vordering tot instelling of heropening van een gerechtelijk vooronderzoek op grond van de artikelen 181, eerste lid, en 237, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;
i. de instelling van hoger beroep op grond van de artikelen 404, 425, 446, eerste lid, en 509v, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
j. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
k. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
l. het doen van verslag en het geven van een oordeel inzake een verzoek om gratie op grond van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet.
2. De advocaat-generaal draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
a. het doen van schriftelijk verslag op grond van artikel 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
b. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; c. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste en tweede lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
d. het doen van verslag en het geven van een oordeel inzake een verzoek om gratie op grond van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet.”

3.4.2. De Nota van Toelichting bij voormeld Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket houdt met betrekking tot art. 2 onder meer het volgende in:
“Algemeen
Deze bepaling strekt tot uitvoering van het nieuwe artikel 126, vierde lid, Wet RO. Hierin wordt bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent mandaat van bevoegd-heden van de officier van justitie onderscheidenlijk de advocaat-generaal aan andere bij het parket werkzame ambtenaren. Wettelijke regeling is nodig omdat de niet-rechterlijke ambtenaren die bij het parket werkzaam zijn, niet ondergeschikt zijn aan de officier van justitie c.q. de advocaat-generaal (met uitzondering uiteraard van het hoofd van het parket waarbij zij zijn aangesteld). Hoofdregel krachtens het nieuwe artikel 126 Wet RO is dat mandaat aan dergelijke ambtenaren is toegestaan, tenzij bijzondere redenen zich daartegen verzetten. Dit laatste is blijkens het derde lid van die bepaling het geval als de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet.
Op grond van deze algemene criteria zijn in het wetsvoorstel reeds twee gevallen genoemd waarin mandaat in ieder geval is uitgesloten: het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de uitoefening van de dwangmiddelen, bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering. Ter motivering van deze uitsluiting is in de toelichting op het wetsvoorstel (kamerstukken 1996/97, 25392, nr. 3, blz. 41) gesteld dat “uitoefening van die bevoegdheden is, mede gelet op de bijzondere relatie tussen de zittende en de staande magistratuur en het soms zeer ingrijpende karakter van die bevoegdheden, zo zeer verknocht aan de rechterlijke ambtenaren van het OM, dat aan het gezag van het OM afbreuk zou worden gedaan als mandatering daarvan zou zijn toegestaan”. Deze twee criteria – de bijzondere relatie tussen openbaar ministerie en zittende magistratuur en de ingrijpendheid van de bevoegdheid – vormen een uitwerking van de in het nieuwe artikel 126, derde lid, genoemde toetsingsmaatstaf. Mede naar aanleiding van het advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) is er voor gekozen om bij algemene maatregel van bestuur ook voor de overige gevallen een nadere invulling te geven van het wettelijke kader.
In het onderhavige artikel is aangesloten bij de hiervoor weergegeven systematiek van het wetsvoorstel. Dit betekent dat uitgegaan wordt van de hoofdregel dat mandaat van bevoegdheden is toegestaan, behoudens een aantal in het artikel opgesomde categorieën van gevallen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de in de praktijk levende behoefte om bevoegdheden op ruimere schaal te mandateren dan in vroegere tijden het geval was. Bij de keuze voor deze systematiek heeft echter steeds voorop gestaan dat ook voor gemandateerde bevoegdheden geldt dat zij in overeenstemming met de wet en de toepasselijke algemene rechtsbeginselen dienen te worden uitgeoefend. Het is de taak van de officier van justitie c.q. de advocaat-generaal die zijn bevoegdheden heeft gemandateerd, om erop toe te zien dat de kwaliteit van de bevoegdheidsuitoefening door medewerkers van het parket is gewaarborgd. De betreffende rechterlijke ambtenaar is en blijft staatsrechtelijk gezien het bevoegde orgaan en kan derhalve te allen tijde op de rechtmatigheid van de bevoegdheids-uitoefening worden aangesproken.
Het voorgaande betekent dat in veel gevallen niet zonder nadere instructies aan parketmedewerkers mag worden gemandateerd. Het zal in het algemeen nodig zijn richtlijnen te geven omtrent de wijze waarop de bevoegdheid moet worden uitgeoefend. Een treffend voorbeeld is te vinden in een recent arrest van de Hoge Raad d.d. 1 juli 1997 (nr. 106566, NJB 1997, p. 1607, nr. 123). Hierin overwoog de Raad dat de vervolgingsbevoegdheid ex artikel 167, eerste lid, Sv niet in het algemeen en zonder toereikende nadere instructies aan andere functionarissen mag worden gemandateerd. In het onderhavige geval echter was binnen het betreffende parket een uitgebreide handleiding vastgesteld waarin een aantal belangrijke voorwaarden en beperkingen omtrent de bevoegdheidsuitoefening door parketsecretarissen waren opgenomen. In dit licht bezien oordeelde de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de beslissing tot het uitbrengen van de dagvaarding niet door de officier van justitie zelf was genomen, niet diende te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
De in de systematiek geldende hoofdregel impliceert derhalve dat binnen het parket zorgvuldig moet worden nagegaan of de uitoefening van bevoegdheden waarvoor mandaat niet door wet of algemene maatregel van bestuur wordt uitgesloten, daadwerkelijk aan anderen moet[en] worden opgedragen en zo ja, welke voorwaarden daaraan moeten worden gesteld. De ter zake geldende richtlijnen behoeven conform het nieuwe artikel 126, eerste lid, Wet RO de goedkeuring van het hoofd van het parket. Zij zullen op een zodanige wijze moeten worden vastgesteld dat voor een ieder binnen het parket duidelijk is waaraan hij zich heeft te houden. Vervolgens zal binnen het parket erop moeten worden toegezien dat de richtlijnen ook worden nageleefd. Overigens is het – zoals ook al in de toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven – niet uitgesloten dat niet alleen op parkets-niveau, maar ook door het College algemene richtlijnen terzake van mandaat van bepaalde bevoegdheden wordt gegeven.
De praktijk zal zich langs de hiervoor besproken uitgangspunten verder moeten ontwikkelen. De wet blijft daarvoor een relevant toetsingskader. In de gevallen waarin mandaat krachtens de wet of de onderhavige algemene maatregel van bestuur niet is uitgesloten, blijft de algemene regel van het nieuwe artikel 126, derde lid, Wet RO van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat buiten de uitdrukkelijk opgesomde gevallen in bijzondere situaties mandaat niettemin kan zijn uitgesloten indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Deze regel kan ook van toepassing zijn in het geval ten onrechte is nagelaten aan het mandaat nadere voorwaarden te verbinden. In een aantal gevallen zal moeten worden aangenomen dat de aard van de bevoegdheid zich tegen een dergelijke open mandaatverlening verzet.
Voorts is mandaat uiteraard niet toegestaan indien in het concrete geval blijkt dat niet aan andere in de wet opgenomen voorwaarden is voldaan. Dit is het geval als de krachtens artikel 126, eerste lid, vereiste toestemming van het hoofd van het parket ontbreekt of er gemandateerd is aan andere personen dan in die bepaling genoemd. Dit laatste is alleen toegestaan indien een bijzondere wet daarvoor een toereikende basis biedt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het Centraal Justitieel Incassobureau dat onder meer op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bevoegdheden namens het OM uitoefent. Genoemde wet en de daarop gebaseerde besluiten voorzien in een zodanige bevoegdheidsuitoefening.
Tegen de achtergrond van de algemene gedachtevorming omtrent mandaatverlening, zoals hiervoor is uiteengezet, kan in artikel 2 volstaan worden met de opsomming van een beperkt aantal categorieën van gevallen waarin mandaat in absolute zin wordt uitgesloten. Bij het bepalen van de gevallen die voor een dergelijke algehele uitsluiting in aanmerking komen, is uitgegaan van de criteria die in de toelichting op het wetsvoorstel zijn verwoord. In overeenstemming hiermee dient het te gaan om bevoegdheden die gezien de bijzondere relatie tussen de zittende en de staande magistratuur of het zeer ingrijpende karakter van de betreffende bevoegdheid, zo zeer verbonden is aan de rechterlijke ambtenaren van het OM, dat aan het gezag van het OM afbreuk zou worden gedaan als mandatering daarvan zou worden toegestaan.”

3.5. Het hiervoor weergegeven stelsel houdt in dat in de in art. 126, derde lid, RO en in art. 2 Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket aangeduide gevallen mandatering door de officier van justitie aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar is uitgesloten. Voor het overige geldt dat mandatering is uitgesloten indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

3.6.1. In de genoemde bepalingen en in de regeling waarop de onderhavige bevoegdheid tot inhouding van het rijbewijs steunt, is geen verbod tot mandaat opgenomen. Daarmee rijst de vraag of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaat verzet.

3.6.2. De inhouding van het rijbewijs betekent dat de betrokkene voorshands, met directe ingang en voor een bepaalde periode, niet meer aan het wegverkeer mag deelnemen voorzover voor die deelneming een rijbewijs is vereist. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor iemands professionele werkzaamheden en zijn privé-leven. Gelet daarop gaat het bij de beslissing tot inhouding van het rijbewijs om toepassing van een zodanig ingrijpende bevoegdheid, dat de aard van die bevoegdheid zich verzet tegen uitoefening daarvan door een ander dan de officier van justitie. Het dienovereenkomstige oordeel van de Rechtbank is dus juist.”

Het is daarom erg belangrijk dat zorgvuldig wordt gecontroleerd wie nu de beslissing tot inhouding van het rijbewijs heeft genomen. Bij twijfel is ons advies om hier altijd verweer op te voeren, maar dit dient wel goed te worden onderbouwd.

Deel Deze Pagina

Inhouding rijbewijs bij gevaarlijk rijgedrag alleen bij recidivegevaar

Geplaatst op: 04 augustus 2025

Op grond van het gestelde in artikel 164, derde lid, WVW 1994 bestaat voor een politieambtenaar een invorderingsbevoegdheid als door een overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. De officier van justitie kan deze grond voor invordering alleen dan ten grondslag leggen aan een inhouding van het rijbewijs in het geval van recidivegevaar.

Artikel 164, vierde lid, onder e, WVW 1994 spreekt immers van: “opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan”. Als een rijbewijs op grond van artikel 164, derde lid, WVW 1994 is ingevorderd, is de verdachte voor een periode van maximaal 10 dagen zijn rijbewijs “kwijt”. Gedurende die periode dient het OM te bepalen of grond voor inhouding bestaat in het geval van recidivegevaar. Als er geen sprake is van recidivegevaar, dient het rijbewijs door het OM te worden teruggegeven.

Deel Deze Pagina

Procedure rijbewijs terug na verkeersongeluk

Geplaatst op: 04 augustus 2025

De procedure om uw rijbewijs terug te krijgen na betrokkenheid bij een verkeersongeluk, is ingewikkelder dan bij rijden onder invloed of te hard rijden. Dit heeft er met name mee te maken dat de toedracht van het ongeval in het begin vaak nog niet (geheel) duidelijk is. Ook moet het feitencomplex worden getoetst aan de juridische definitie van schuld; een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Uit de jurisprudentie blijkt dat er nog veel verschil bestaat in de uitleg van het schuldbegrip.

De Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, heeft in een aantal arresten als maatstaf aangegeven dat een enkele overtreding die leidt tot een ongeluk, nog geen aanmerkelijke schuld oplevert, maar wanneer er meerdere verkeersfouten worden gemaakt, zal de schuld aan een verkeersongeluk wel eerder worden vastgesteld.
Het is daarom van belang dat de advocaat zo snel mogelijk een beeld krijgt van de toedracht van het ongeluk. Daartoe zal hij direct het proces-verbaal van de aanrijding opvragen bij de politie c.q. het Openbaar Ministerie. Ook zal hij in overleg met u zich een beeld proberen te vormen.

Indien de Officier van Justitie heeft besloten om uw rijbewijs in te houden, zal – indien uw persoonlijke omstandigheden (werk, medische redenen, etc) daartoe aanleiding geven, onmiddellijk een klaagschrift worden ingediend bij de rechtbank om uw rijbewijs weer terug te krijgen. Vrij snel na de indiening van het klaagschrift ontvangt u een oproeping voor een zitting bij de rechtbank. Tijdens die zitting zal het klaagschrift worden behandeld en zal worden beoordeeld of u uw rijbewijs terug zult krijgen.

Waar nodig werkt de advocaat samen met deskundigen om de toedracht van het ongeluk nader te laten onderzoeken.

Deel Deze Pagina

Regels invordering na betrokkenheid bij een verkeersongeluk

Geplaatst op: 04 augustus 2025

De mogelijkheden voor de Officier van Justitie om het rijbewijs in te vorderen na een verkeersongeluk zijn mede afhankelijk van de ernst van het ongeval en de vraag of u schuld heeft aan het ongeval.

Vaak is het zo dat bij ernstige ongevallen, waarbij dodelijke slachtoffers zijn te betreuren, de politie standaard het rijbewijs invordert. Dit is niet altijd terecht. De wet geeft in artikel 164 lid 2 en 3 WVW een limitatieve opsomming van de gevallen waarin het rijbewijs kan worden ingevorderd.
In artikel 164 lid 2 WVW wordt een opsomming van de bekende overtredingen gegeven als rijden onder invloed en snelheidsovertredingen:

a. Wanneer het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;
b. Wanneer het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder hoger is dan 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed;
c. Bij weigering medewerking aan het alcoholonderzoek
d. Bij snelheidsoverschrijdingen met 50 km/u of meer, in geval van staandehouding van de bestuurder;
e. Bij snelheidsoverschrijdingen op de bromfiets met 30 km/u of meer, in geval van staandehouding van de bestuurder.

Wanneer er dus alcohol, drugs in het spel is, of in geval van forse snelheidsoverschrijdingen kan de politie het rijbewijs invorderen.
Daarnaast noemt artikel 164 WVW lid 3 nog een tweede grond, namelijk wanneer door de overtreding de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.

Met name deze laatste grond, wordt vaak gebruikt als grondslag voor de invordering van het rijbewijs na een ongeval. Bij een verkeersongeval is in de ogen van de politie per definitie de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De vraag is echter of de persoon van wie de politie het rijbewijs invordert, ook altijd de overtreder is, en derhalve schuld heeft aan het ongeval. Daarnaast is het niet de bedoeling dat door de invordering van het rijbewijs alvast een voorschot wordt genomen op de misschien later op te leggen straf. Uitgangspunt is nog altijd dat een verdachte onschuldig is, totdat hij later door een rechter wordt veroordeeld. Zeker wanneer u tevens uw rijbewijs nodig hebt voor uw rijbewijs of andere urgente redenen, adviseren wij u altijd om een klaagschrift in te dienen tegen de inhouding van het rijbewijs.

Deel Deze Pagina

Artikel 164 WVW; rijbewijs ingevorderd na ongeluk

Geplaatst op: 04 augustus 2025

Artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 regelt in welke gevallen de politie bevoegd is tot invordering van het rijbewijs nadat de bestuurder betrokken is geweest bij een ongeluk. Omdat het artikel zelf wat lastig te lezen is voor leken, hebben wij het artikel voor u “vertaald” in normaal Nederlands. De vertaling ziet op de betrokkenheid bij een ongeluk. Wij wijzen er uitdrukkelijk op dat het artikel zich niet uitsluitend hiertoe beperkt.

Hoofdstuk IX. Handhaving, Wegenverkeerswet 1994

Artikel 164.

Lid 1

Op de eerste vordering van o.a. een politieagent, is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld na een ongeluk (overtreding artikel 6 WVW), verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.

(..)

Lid 3

Deze in het vorige lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.

NOOT:

Het criterium voor de invordering van het rijbewijs is dat door uw schuld een ongeluk is gebeurd waarbij een ander zwaar lichamelijk of dodelijk letsel heeft opgelopen. Over het algemeen wordt aangenomen dat het feit dat een ongeluk heeft plaatsgevonden, de veiligheid op de weg per definitie in gevaar is gebracht. Vaak vordert de politie direct het rijbewijs van de betrokkene is, zeker wanneer de gevolgen ernstig zijn. Dit is echter niet juist. Eerst moet worden bekeken of er ook een verkeersfout is gemaakt en hoe ernstig die dan is geweest. Het is vaste jurisprudentie dat een enkele verkeersovertreding niet voldoende is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, en derhalve ook geen grondslag kan vormen voor de invordering van het rijbewijs.

Lid 4

In de in het tweede lid bedoelde gevallen is de Officier van Justitie bevoegd tot inhouding van het rijbewijs.
Ook is de Officier van Justitie tot inhouding bevoegd indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw onder invloed van alcohol, te hard of gevaarlijk zal rijden.
De officier van justitie is bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.

Lid 5

De Officier van Justitie is bevoegd om te bepalen dat de inhouding van het rijbewijs niet geldt in de volgende gevallen:
a) de geldigheid van de bewijzen door het CBR wordt geschorst (u ontvangt hiervan een brief);
b) het rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van artikel 124 WVW (bij foutieve verstrekking rijbewijs of afstandverklaring);
c) tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid
De inhouding wordt opgeschorst zolang de bewijzen ingevolge de onderdelen a, b en c ongeldig zijn. Zodra het rijbewijs weer geldig is, herleeft de periode van de inhouding.

Lid 6

In de volgende gevallen is de Officier van Justitie verplicht om het rijbewijs terug te geven:
• Indien de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de bevoegdheid tot inhouding van het rijbewijs.
N.B. Het besluit tot inhouding moet dus binnen 10 dagen zijn genomen. Vanwege de verzending per post kan het iets langer duren voordat u het besluit thuis ontvangt. Vraag altijd de datum van de beslissing op.
• Indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de bestuurder geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd.
• Indien niet binnen zes maanden na invordering de strafzaak ter terechtzitting wordt behandeld of er binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd.
Het rijbewijs wordt in de volgende gevallen niet teruggegeven aan de houder, maar wordt doorgestuurd naar de instantie die de inlevering van het rijbewijs heeft gevorderd:
• Indien het rijbewijs wordt doorgestuurd naar het CBR omdat deze ongeldig is verklaard of omdat de geldigheid van het rijbewijs is geschorst
• Indien het rijbewijs wordt doorgestuurd naar het CJIB in verband met de verplichte inlevering na openstaande geldboetes.
• En enkele andere minder relevante gevallen als vermeld in de artikelen 120, derde lid , 124, vierde lid , 131, tweede lid, onderdeel b , 132, vijfde lid , 132b, tweede lid , 134, vierde lid , of 180, derde lid.

Lid 7

Indien er geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering tot overgifte van zijn rijbewijs, kan zijn motorrijtuig in bewaring worden gesteld. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan of indien de officier van justitie zich niet langer tegen de teruggave verzet.

Lid 8

De betrokkene kan tegen de invordering of inhouding van zijn rijbewijs een klaagschrift indienen bij de rechtbank in het arrondissement waar de overtreding is begaan.
Onze gespecialiseerde advocaten kunnen voor u een klaagschrift indienen. Meld uw zaak vandaag nog bij ons aan!

Lid 9

Indien later blijkt dat het rijbewijs onterecht is ingevorderd en ingehouden (bijv. na vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of sepot) heeft de betrokkene recht op schadevergoeding.

N.B. Als standaard geldt een vergoeding van € 10,00 voor de immateriële schade wegens het gemis van het rijbewijs. Daarnaast kunt u de werkelijke schade vorderen.

Deel Deze Pagina

Advocaat gespecialiseerd in verkeersongevallen

Geplaatst op: 04 augustus 2025

Wanneer u betrokken raakt bij een verkeersongeval is dat al vervelend, maar het is extra vervelend wanneer u door de politie ook nog eens als verdachte wordt aangemerkt. Wanneer u als verdachte moet worden gehoord of wanneer u een dagvaarding hebt ontvangen om voor de rechter te verschijnen, is het erg belangrijk dat u wordt bijgestaan door een advocaat die gespecialiseerd in verkeersongevallen.

Gevolgen verkeersongeval

De gevolgen van een verkeersongeval kunnen groot zijn. Zeker bij ernstige verkeersongevallen, kunnen de straffen oplopen tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, en zelfs tot gevangenisstraffen.

U kunt echter alleen worden veroordeeld wanneer u schuld hebt aan het verkeersongeval. De rechter moet dan op basis van de bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat u een aanmerkelijk verwijt valt te maken ten aanzien van het onstaan van het ongeval. De rechter beoordeelt dit op grond van een rapport van de verkeersongevallenanalyse, getuigenverklaringen, uw eigen verklaring, en eventuele overige bewijzen.

Uit ervaring kunnen wij zeggen dat er soms te gemakkelijk wordt aangenomen dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval. Te snel wordt vertrouwd op de juistheid van de rapportages van de verkeersongevallenanalyse en de verklaringen van getuigen. Het is belangrijk dat u zich niet hierbij neerlegd, maar vecht tegen de verdenking.

Advocaat verkeersongevallen

En u staat hierin niet alleen! Het is belangrijk dat u hierbij wordt bijgestaan door een in verkeersongevallen gespecialiseerde advocaat die weet waar het om gaat, die de bewijsmiddelen op juistheid kan beoordelen, die getuigen gaat horen, en die zelf ook nauwe contacten heeft met onderzoeksbureaus voor het verrichten van een tegenonderzoek.
Niet iedere strafrechtadvocaat is in staat om u een goede verdediging te bieden. Het verkeersstrafrecht is een specialistisch rechtsterrein, dat vraagt om de bijstand door een gespecialiseerd advocaat. Wanneer u besluit om uw zaak bij ons aan te melden, brengen wij u in contact met een in verkeersongevallen gespecialiseerde advocaat die zal vechten voor uw zaak.

> Meer informatie rechtsbijstand bij verkeersongevallen

Deel Deze Pagina

Duur rijverbod na rijden onder invloed van alcohol

Geplaatst op: 04 augustus 2025

Een rijverbod wordt opgelegd aan bestuurders die hebben gereden onder invloed van alcohol. De duur van het rijverbod is afhankelijk van de hoogte van het ademalcoholgehalte dat tijdens de blaastest op het politiebureau is vastgesteld. In alle gevallen krijgt u bij overschrijding van de maximale hoeveelheid alcohol (88 µgl voor beginnend bestuurders, en 220 µgl voor gevorderde bestuurders met meer dan 5 jaar een rijbewijs) een rijverbod opgelegd.

Rijverbod in de wet

Het rijverbod is geregeld in artikel 162 WVW. Dit artikel luidt:

Artikel 162 WVW – rijverbod
1. Een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen kan de bestuurder van een voertuig van wie, uit het in artikel 160, vijfde lid, bedoelde onderzoek of op andere wijze, naar het oordeel van die persoon gebleken is dat hij onder zodanige invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, verkeert, dat hij onvoldoende in staat is een voertuig behoorlijk te besturen, een rijverbod opleggen voor de tijd gedurende welke redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze toestand zal voortduren tot ten hoogste vierentwintig uren. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen.
2. De opsporingsambtenaar die een rijverbod oplegt, legt dit vast in een beschikking die het tijdstip van ingang en de duur van het verbod bevat.
3. Het is degene aan wie een rijverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod geldt.

Duur rijverbod

De duur van het rijverbod is afhankelijk van het vastgestelde ademalcoholgehalte. Bij beginned bestuurders wordt eerder een rijverbod opgelegd, en is de duur van het rijverbod langer bij een zelfde ademalcoholgehalte ten opzichte van een gevorderde bestuurder. In tabel ziet het er als volgt uit:

 Beginnend bestuurder Onderzoeksresultaat ademalcoholgehalte in µgl (na blaastest) Gevorderd bestuurder
1 uur 90 – 155 *
2 uur 156 – 219 *
3 uur 220 – 285 1 uur
4 uur 286 – 350 2 uur
5 uur 351 – 415 3 uur
6 uur 416 – 480 4 uur
7 uur 481 – 545 5 uur
8 uur 546 – 610 6 uur
9 uur 611 – 675 7 uur
10 uur 676 – 740 8 uur
11 uur 741 – 805 9 uur
12 uur 806 – 870 10 uur
13 uur 871 – 935 11 uur
14 uur 936 – 1000 12 uur
15 uur 1001 – 1065 13 uur
16 uur 1066 – 1130 14 uur
17 uur 1131 – 1195 15 uur
18 uur 1196 – 1260 16 uur
19 uur 1261 – 1325 17 uur
20 uur 1326 – 1390 18 uur
21 uur 1391 – 1455 19 uur
22 uur 1456 – 1520 20 uur
23 uur 1521 – 1585 21 uur
24uur 1586 – 1650 22 uur
25 uur 1651 – 1715 23 uur
26 uur 1716 – 1780 24uur

Rijverbod als indicatie

Vaak weten clienten mij niet te melden hoeveel zij nu precies hebben geblazen. Dit is wel belangrijk om te weten voor een advocaat, zodat hij op basis daarvan een inschatting kan maken van het verdere traject met justitie en het CBR. De hoogte van de boete, ontzegging van de rijbevoegdheid en de door het CBR op te leggen maatregel is afhankelijk van het ademalcoholgehalte dat is vastgesteld.

De politie is verplicht om na een blaastest direct de uitslag te melden, ook met het oog op het laten verrichten van een tegenonderzoek wanneer u het niet eens bent met de uitslag.

Mocht de politie de uitslag niet aan u hebben gemeld, of bent u de uitslag vergeten, dan kunt u altijd via bovenstaande tabel een indicatie krijgen van het ademalcoholgehalte op basis van de duur van het rijverbod dat aan u is opgelegd.

Deel Deze Pagina

Procedure rijbewijs terug na te hard rijden

Geplaatst op: 04 augustus 2025

De procedure om het rijbewijs terug te krijgen na een snelheidsoverschrijding verloopt in grote lijnen hetzelfde als bij rijden onder invloed.
Na invordering wordt het rijbewijs doorgestuurd naar de officier van justitie in het arrondissement waar u bent aangehouden. De officier van justitie moet binnen 10 dagen beslissen wat er met het rijbewijs gebeurt. Het rijbewijs kan voor 6 maanden worden ingehouden of moet aan u worden teruggegeven.

Soms is het mogelijk om de beslissing van de officier van justitie te beïnvloeden door nog binnen die termijn van 10 dagen een brief aan het CVOM te sturen. De toegewezen advocaat zal dit – in overleg met u – zo spoedig mogelijk doen. Ondertussen worden alvast voorbereidingen getroffen voor het opstellen van een klaagschrift voor het geval de officier van justitie besluit tot inhouding van het rijbewijs. Ook zal de advocaat het proces-verbaal bij justitie opvragen om te beoordelen of de snelheidsmeting juist is verricht.

Wanneer de officier van justitie inderdaad besluit om uw rijbewijs in te houden, kan de advocaat op korte termijn het klaagschrift indienen bij de rechtbank. Hierdoor gaat geen kostbare tijd verloren zodat u nog sneller over uw rijbewijs kunt beschikken.

Vrij snel na de indiening van het klaagschrift ontvangt u een oproeping voor een zitting bij de rechtbank. Tijdens die zitting zal het klaagschrift worden behandeld en zal worden beoordeeld of u uw rijbewijs terug zult krijgen. Met name uw persoonlijke omstandigheden kunnen hier van doorslaggevend belang zijn. Heeft u uw rijbewijs nodig voor uw werk, medische redenen of spelen er andere zwaarwegende omstandigheden, meld dit dan altijd aan de advocaat.

TIPS

1) Verklaring werkgever
U hebt een grotere kans dat u uw rijbewijs terugkrijgt u uw rijbewijs dringend nodig hebt, bijvoorbeeld voor het verrichten van uw werkzaamheden en/of voor het woon-werk verkeer. Een verklaring van uw werkgever ter onderbouwing van deze noodzaak kan altijd helpen.

Meer over verklaring werkgever>

2) Brief sturen aan Officier van Justitie
U kunt alvast zelf een brief sturen naar de Officier van Justitie sturen om uw rijbewijs terug te krijgen. In de brief legt u bijvoorbeeld uit dat het rijden onder invloed een incident is geweest, dat u er veel spijt van heeft en dat u uw rijbewijs nodig hebt voor uw werk.

Meer over brief aan Officier van Justitie>

Gespecialiseerde advocaat

Het is belangrijk dat u zo snel mogelijk uw rijbewijs terugkrijgt. Onze advocaten hebben jarenlange ervaring in dit soort procedures en weten precies wat zij moeten aanvoeren om de kans te vergroten dat het rijbewijs an u wordt teruggegeven. Meld uw zaak daarom zo spoedig mogelijk bij ons aan. Wij zullen u vervolgens in contact brengen met een van de gespecialiseerde advocaten uit ons netwerk.

Deel Deze Pagina

Regels invordering rijbewijs na hard rijden

Geplaatst op: 04 augustus 2025

Artikel 164 WVW bepaalt dat de politie het rijbewijs mag invorderen bij een snelheidsoverschrijding van meer dan 50 km/u. Anders dan bij rijden onder invloed, wordt hier geen onderscheid gemaakt een beginnend bestuurder, die zijn/haar rijbewijs minder dan 5 jaar geleden heeft behaald, en een normaal bestuurder.

De officier van justitie kan sinds 1 juni 2011 ook bij een snelheidsoverschrijding van 50 km/u of meer direct besluiten tot inhouding. Voorheen kon dat pas bij een snelheidsoverschrijding van 70 km/u of meer, of in geval van recidive. De omstandigheden van het geval zullen hier van belang zijn. Zo zal een snelheidsoverschrijding van 50 km/u op de autosnelweg, in het holst van de nacht, met nauwelijks overig verkeer minder snel tot inhouding leiden dan eenzelfde overschrijding tijdens de spits in de stad.

Deel Deze Pagina

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden
Rijbewijs in beslag genomen
Privacy Overview

This website uses cookies so that we can provide you with the best user experience possible. Cookie information is stored in your browser and performs functions such as recognising you when you return to our website and helping our team to understand which sections of the website you find most interesting and useful.